Interview mevr. Stouthandel

Bewoners hadden handeltje aan huis

Mevrouw Stouthandel heeft een groot deel van haar leven op de Oostsingel gewoond. Van 1927 tot en met 1951 heeft zij lief en leed gedeeld met haar zus, ouders en bevriende straatgenoten. Zij weet nog precies wie waar heeft gewoond, handel dreef en goed of fout was in de Oorlog. Deze krasse dame van negentig jaar weet zich vele gebeurtenissen nog helder voor de geest te halen. Haar ogen beginnen te fonkelen bij iedere anekdote die voorbij komt
.

Platteland
“De Oostsingel was in alle opzichten gevarieerd, niet alleen de bewoners maar ook de huizen. Er woonden protestanten en katholieken door elkaar. Als kind viel dat op omdat je 's ochtends kinderen van roomse gezinnen naar de kerk zag gaan. In Schiedam woonde vroeger een groot aantal katholieken want veel mensen kwamen van het Brabantse platteland om bij de jeneverstokerijen te gaan werken. De jeneverbaronnen waren ook allemaal rooms-katholiek.

“Er kwamen ook veel verschillende beroepen voor. Aannemers, een architrect maar ook een hoofdonderwijzer en een kleuterleidster woonden in de straat naast een timmerman of andere werklieden. Op nummer acht aan het begin van de straat had je bakkerij Van Woerkom en op de hoek van de Van Swindenstraat aan het einde van de Oostsingel was Van der Meer & Schoep's Bakkerijen gevestigd. Halverwege had je op nummer 40 of 42 goudsmid Baksteen met zijn atelier achter het raam. De winkel was in huis.

Konijnen
“Er kwam van alles aan de deur.  De melkslijter, de schillenboer, de bakker, de aardappelboer en de visboer, eigenlijk alle ambulante handel die er was zag je in de straat voorbijkomen. De groenten hadden we van eigen tuin. Ook kwam er regelmatig een mosselman die riep: 'Zeelâanse mosselen.' Tegen Kerstmis verscheen er een man met Berliner oliebollen. En na de kerst had je ook een knaap die hazen- en konijnenvellen opkocht (deze werden in de fabriek verwerkt tot vilt bestemd voor de hoedenindustrie, BvdW). Een aantal bewoners hield konijnen die met kerst werden geslacht.

“Veel bewoners van de Oostsingel dreven voor de Oorlog een handeltje aan huis. Waarschijnlijk voortgekomen uit de crisisjaren toen er weinig te makken viel. Onze buren  bijvoorbeeld hadden een stuk grond gepacht op het Land van Ris waar een grote loods werd neergezet om kippen te houden. Aan de deur werden eieren en kippen verkocht, of geruild met handelaren voor andere goederen. In het poortje een paar huizen terug werd stiekem koffie en thee verkocht.

Melkboer
Op nummer 60 of 62 woonde de melkboer want elke ochtend om zeven uur kwam hij met paard en wagen met melkbussen uit de poort aan de overkant om met zijn handel op pad te gaan. Zijn vrouw verkocht melk uit het poortje aan de andere kant. Dit was meer bedekte handel.

Een eindje verderop woonde mevrouw Mak die textiel als hempjes, kousen en sokken verkocht aan de deur. Dat was ook geen winkel maar iedereen wist dat je daar moest zijn als je iets nodig had. Ook had je Ria Visser, een coupeuse. Kleren werden op bestelling gemaakt. Alles gebeurde achter gesloten deuren.

Crisistijd
“Als kind merkte je weinig van de crisistijd. Je werd er niet bij betrokken. Buren hielpen elkaar niet in financiële zin want er was een zekere gêne als je werkloos was. Er moest twee keer per dag worden gestempeld en er was natuurlijk het beruchte crisiscomité dat met maatschappelijk hulpbetoon kwam. Kleren voor de kinderen  werden verstrekt maar mijn vader wilde niet dat ze op school zagen dat ik schoentjes van het crisiscomité droeg.  Dat was zijn eer te na.

“Er waren contacten met buren zowel in positieve als negatieve zin. Als kind werd je verteld met wie je beter wel of niet kon omgaan. Er waren zeker voorkeuren. Maar waarom? Dat wist je als kind niet. Daar werd je van weggehouden.

“Ook van de opkomst van Hitler wist ik helemaal niets omdat mijn ouders er nooit over praatten. Van wat er in Duitsland gebeurde werd je helemaal afgeschermd. Toen de Oorlog uitbrak was dat natuurlijk voorbij.

Duitsers
“In het begin van de Oorlog pal na de bezetting, zaten de Duitsers in de Julianaschool en zij marcheerden door de straat. Ze moesten natuurlijk  aan gymnastiek doen. Ze kwamen huis voor huis aan de deur om te vragen of ze mochten  inkwartieren. Alleen op de hoek van de Oostsingel en Singel in dat grote pand waar tandarts Duval zat is een Duitse kapitein ingekwartierd geweest.

Duval had een dochter Jacqueline, een trotse vrouw, die na de Oorlog kaal werd geschoren. Ze had geheuld met de Duitsers, heette dat. Een moffenhoer. Dat was in wezen heel triest omdat zij er niets aan kon doen dat die kapitein door haar vader in huis was gehaald. Op de Oostsingel woonden geen joodse mensen. Van de soldaten had je verder geen last. Pas in 1944 kreeg je die vreselijke razzia's en werd alles anders.

Razzia
“Wim R., een buurjongen van een stukje verderop is de dans ontsprongen tijdens een razzia door onder de vloer in de brandweerkazerne te kruipen en zich daar te verstoppen. Toen het rustiger was geworden is hij vanuit de brandweerkazerne gevlucht en via het Land van Ris bij ons de tuin ingeslopen en plots stond hij bij de achterdeur. Hij vroeg of hij binnen mocht komen. Ik zat op dat moment voor een wasbeurt in de teil en zei dat hij dat mocht als die maar niet naar me keek, preuts als ik was.

Daar stond hij dan in uniform, helm en oliejas en mijn ouders hadden hem niet eens herkend toen hij doorliep naar de woonkamer. Ze dachten dat het hun rare dochter was die een oliejas had aangetrokken. Rademaker was al eens eerder opgepakt en naar Buchenwald gestuurd maar is op een gegeven moment vrijgelaten en weer naar huis gekomen.

Radio
“Radio's moesten worden ingeleverd en mijn vader dacht: mooi niet! Hij had in de tussenkamer een stuk plafond eruit gehaald en daar hing de radio in die elke avond tevoorschijn kwam. Die Duitsers hadden natuurlijk een stoorzender waarmee ze langs de deuren kwamen.

Al gauw hadden ze in de gaten dat wij naar de Engelse zender luisterden want er kwamen ook mensen aan de deur om te vragen of er nog nieuws was. Een foute aan de overkant had dit kennelijk gezien en wilde komen praten want hij vermoedde dat wij naar de Engelse zender luisterden. Maar mijn vader ontkende glashard dat wij een radio hadden. Maar die foute zei: 'Je bent gewaarschuwd want ik weet het.' We zijn gelukkig de dans ontsprongen. Vader heeft tegen degenen die voor nieuws kwamen gezegd dat ze niet meer mochten komen omdat het nu te gevaarlijk werd.

Mijn vader had eerder een oude zelfbouwradio met een grote hoorn en oude spoelen ingeleverd. Hij zei dan ook: dat ouwe ding kunnen ze krijgen. Dus hij wist van niets want hij had immers aan zijn verplichtingen voldaan.

Bom
“Aan het eind van de Oorlog viel er een bom hier in de buurt. Je hoorde de bommen fluiten en gillen en toen er een gevallen was bij de Marconistraat vlogen bij ons de deuren uit de sponning. Later, tijdens de hongerwinter gingen de mensen op pad naar de boeren voor voedsel. Veel boeren, vooral in het Oosten en het Noorden van het land merkten weinig van de Oorlog en zij konden probleemloos hun goederen aan de man brengen. Daar was eten zat. Op het Land van Ris werd niets verbouwd want iedereen kon erbij dus het had weinig zin. Het was openbaar gebied. Het zou toch worden gejat.

“Onze buurman schuin aan de overkant werkte bij Van Berkel's Patent van de weegschalen, die zaak is in Rotterdam gebombardeeerd en van die man hebben ze nooit meer iets teruggevonden. Dat gebeurde nu eenmaal in de Oorlog. Je ging 's ochtends van huis en je wist niet of je nog terugkwam.


Bert van der Waarde