Kuiper

Een kuiper is een praktisch verdwenen beroep in de kuiperijbranche die zich bezig hield met het vervaardigen van tonnen in alle soorten en maten. Hij maakte haringtonnen, wijn- en biervaten en tonnen voor droge stoffen. Olie, water, vis, melk, tabak en boter werden eveneens in vaten vervoerd. In Schiedam waren deze vaklieden tussen 1607 en 1798  verenigd in de Sint Jans- of Kuipersgilde. Na de annexatie van Nederland door Napoleon verdwenen de meeste gilden. 

Foto: Beeldbank Gemeentearchief Schiedam
Hout
De uiteenlopende producten, die in de vaten moesten worden opgeslagen, stelden hun eigen specifieke eisen. Haringvaten of regentonnen hoefden niet van de allerhoogste kwaliteit te zijn. Als grondstof gebruikte men Hollands grenen of eiken. Voor cognac ging de voorkeur uit naar Frans eiken en voor andere alcoholische dranken werd voornamelijk Amerikaans eiken gebruikt. Biervaten moesten aan de binnenkant gepekt worden, zodat het hout geen invloed had op de smaak. Voor de hoepels, de banden om het vat, gebruikte men oorspronkelijk wilgenhout. Later werd dit vervangen door ijzer.

De duigen, de houten latten of panelen, maakte men op maat met behulp van verschillend gereedschap.

Hoepels
Wanneer de duigen op maat en in de juiste vorm waren gebracht, werden ze rechtop gezet en aan een kant bijeengehouden door beslagbanden. Daarna richtte men het vat met de wijde kant naar beneden boven een vuur en draaide het rond om het te laten buigen. Vervolgens werd het vat omgekeerd waarna de duigen met een strop, een spanner met ijzeren spandraad, konden worden aangedraaid om de ton in het juiste model te brengen. Pas dan werden de hoepels aangebracht. Onder en boven freesde de kuiper een groef  waar de bodem en later het deksel in werden vastgezet.